De ideale POUR wereld

In de ideale POUR-wereld heeft elke operatiepatiënt voorafgaand aan de ingreep een vragenformulier ingevuld met vragen over zijn/haar plaspatroon en mogelijke plasproblemen. Na het bezoek aan de anesthesioloog, en nog voor de operatie, wordt thuis de maximale blaascapaciteit (MBC) bepaald. Dit gebeurt door in een rustige en ontspannen sfeer het plassen zolang mogelijk uit te stellen totdat de aandrang niet langer kan worden uitgesteld en er moet worden uitgeplast. Het uitgeplaste volume wordt opgevangen in een maatbeker en afgelezen. Deze MBC wordt vastgelegd in het elektronisch patiëntendossier (EPD) van de patiënt.

Op de dag van de operatie en vlak voor vertrek naar het operatiecentrum heeft de patiënt uitgeplast. Op de holding wordt de inhoud van de blaas gemeten met een echoapparaat (blaasscan). Als de blaas niet leeg is kan de patiënt nog in staat worden gesteld naar het toilet te gaan om de blaas volledig te ledigen. Elke postoperatieve patiënt wordt op de verkoeverkamer en op de afdeling onderworpen aan het POUR protocol. Het eigen, thuisgemeten blaasvolume (MBC), wordt als limiet gehanteerd voor het maximaal toelaatbare postoperatieve blaasvolume. Als deze limiet is bereikt en de patiënt kan nog niet spontaan plassen vindt er een éénmalige blaaskatheterisatie plaats en gaat de patiënt met instructies naar huis.

In deze ideale wereld is elke medewerker die betrokken is bij de postoperatieve zorg bekend met de aan POUR gerelateerde protocollen en handelt in de geest daarvan. De anesthesiologen, chirurgen en verpleegkundige zorgverleners hebben de taken onderling verdeeld en nemen hun verantwoordelijkheid. Alle betrokken medewerkers volgen een onderwijsprogramma waarin gewezen wordt op de risico’s en gevolgen van POUR. Daarnaast wordt de medewerker getraind om op verantwoorde wijze een blaasscan te verrichten. Het ziekenhuismanagement stelt de benodigde apparatuur ter beschikking.

 

  

De huidige praktijk 

In de huidige praktijk wordt verwacht dat voorafgaand aan de ingreep de patiënt heeft uitplast. Bij aankomst op de holding wordt – als het goed is – gevraagd of de patiënt heeft uitgeplast. Vaak wordt niet gevraagd naar het tijdstip waarop dit is gebeurd. Meestal wordt niet nog een keer gecontroleerd of de blaas inderdaad leeg is. Geeft de patiënt aan dat hij/zij nog wil plassen, dan wordt de patiënt in de gelegenheid gesteld naar het toilet te gaan. Na de operatie wordt op de verkoeverkamer en/of de afdeling helaas niet altijd het POUR- protocol gevolgd (zie POUR-protocol).

Toekomstvisie

Om de aandacht voor POUR onder de verantwoordelijke dokters en verpleegkundigen te vergroten moet bekend zijn hoe vaak (ernstige) gevolgen van POUR of blaasschade zich voordoen. De meeste ziekenhuizen beschikken over een elektronisch patiëntendossier (EPD) waar de complicatie POUR geregistreerd zou kunnen worden. Helaas is het nog niet zover. Echter, als er wel zorgvuldig geregistreerd wordt kan het probleem van POUR op wetenschappelijk verantwoorde wijze in kaart worden gebracht. Daarvoor is samenwerking nodig tussen de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA), de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH), de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) en de Nederlandse Vereniging van Anesthesie Medewerkers (NVAM), de Beroepsvereniging Recovery Verpleegkundigen (BRV) en de Vereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN). Het is lastig om POUR een (inter)nationaal podium te geven. POUR is niet zo ‘sexy’ als bijvoorbeeld een nieuwe videolaryngoscoop.

Elk ziekenhuis zou de beschikking moeten hebben over meerdere blaas-echoapparaten voor gebruik op de verkoeverkamer en de chirurgische verpleegafdelingen om de blaasinhoud te meten en te vervolgen. Zo’n echoapparaat wordt gezien als een dure investering, maar als het één blijvende blaasschade per jaar kan voorkomen is het ruimschoots zijn geld waard. Wereldwijd lopen nu dagelijks patiënten blaasschade op na een operatie omdat ze niet in staat zijn om te plassen. Als dokters en verpleegkundigen is het onze taak om eventuele schadelijke effecten van POUR zoals blaasoverrekking, urineweginfecties en permanente blaasschade te voorkomen. Dit is een verantwoordelijke, maar relatief eenvoudige taak. Dus, de vraag ligt voor of wij als zorgprofessionals bereid zijn om – op basis van wetenschappelijk onderzoek – onze eigen ervaring en inzichten in te zetten voor de ontwikkeling van een goed POUR-protocol. Dit met als doel het voorkomen van blaasschade en de patiëntenzorg te verbeteren.