Wat is POUR

Het niet kunnen uitplassen na een operatie wordt ook wel Post Operatieve Urine Retentie (POUR) genoemd. Er zijn vele oorzaken voor POUR te benoemen. Vaak genoemd als oorzaak zijn type anesthesie (spinaal of algeheel), type ingreep, geslacht. leeftijd etc. Hoe vaak POUR optreedt is onbekend mede doordat de definitie van POUR door de jaren heen is veranderd en niet overal gelijk is. In het verleden verstond men onder urineretentie een ‘pijnlijke aandrang’ als observatie aan het bed, of tekenen van een volle blaas bij ‘percussie en palpatie’, maar vaak werd ook een tijdslimiet gebruikt waarbinnen geplast moest worden variërend van 4 tot wel 12 uur na de operatie.

De ontwikkeling van een draagbaar blaasechoapparaat, midden jaren negentig, is waarschijnlijk de grootste vooruitgang geweest in de diagnostiek en behandeling van POUR. Met dit echoapparaat werd het mogelijk om op een niet invasieve en niet belastende manier de blaasinhoud snel, eenvoudig te meten. Het echoapparaat was oorspronkelijk ontwikkeld voor de Urologie om het residu (rest volume) te meten dat na uitplassen in de blaas achterblijft. Het gaat hier in het algemeen om een blaasvolumina kleiner dan 200 ml. Echter, na een operatie is het blaasvolume vaak groter dan 400 ml. In 1995 hebben we de accuraatheid van dit echoapparaat getest door de blaasinhoud te meten in postoperatieve patiënten en in vrijwilligers. Om deze grotere blaasvolumina te meten bleek een aanpassing in de meetmethode van het echoapparaat nodig te zijn. Na deze aanpassing in meettechniek is het echoapparaat geïntroduceerd als een apparaat waarmee men gemakkelijk de blaasinhoud kan meten.

De definitie van POUR nu gebaseerd op een volume-limiet gemeten met een blaasscan. Echter, er is (nog) geen overeenstemming onder artsen wat de maximale blaasinhoud mag of moet zijn. In het algemeen wordt aangenomen dat de maximale blaasinhoud varieert tussen de 400 en 600 ml. Door de variatie in de definities voor POUR is het lastig om de incidentie van POUR te meten.

Om meer te weten te komen over, en wat een mogelijk maximale blaasinhoud is, hebben we aan de vrijwilligers gevraagd het plassen zolang mogelijk uit te stellen totdat de aandrang als onprettig werd ervaren. Op dat moment werd de blaasinhoud gemeten met het echoapparaat en dit gemeten blaasvolume werd beschouwd als de maximale blaascapaciteit (MBC) van de vrijwilliger. Daarna mochten ze uitplassen in een maatbeker en werd het gemeten blaasvolume vergeleken met het uitgeplaste volume.

Over het hele gemeten volumebereik onderschatte het echoapparaat het werkelijke blaasvolume (=uitgeplast volume) met 7%. Als voorbeeld; als het apparaat aangaf dat er 500 ml aan urine in de blaas zit, dan was het werkelijk volume 535 ml. Dit resultaat was beter dat wat de industrie zelf als betrouwbaarheidsinterval opgaf; 15%±15 ml. Wij vonden deze 7% afwijking betrouwbaar en concludeerden dat het apparaat geschikt is om, op een patiëntvriendelijke manier, snel en nauwkeurig de blaasinhoud te meten. Nu konden wij bepalen of de patiënt wel of niet POUR heeft en eventueel gekatheteriseerd moet worden indien het plassen niet lukt.

Echter, de belangrijkste bevinding was dat MBC bij vrijwilligers enorm kan variëren per individu, onafhankelijk van geslacht, leeftijd, gewicht, lengte en Body Mass Index (BMI). De MBC varieerde van 200 ml tot meer dan 1400 ml; een veel grotere variatie en spreiding dan de verwachte 400 tot 600 ml.